Rond de 34e zwangerschapsweek gaat je kindje meestal in zijn definitieve houding liggen. Toch kan je kindje nog spontaan gaan draaien.
Hoe dichter je bij de uitgerekende datum komt, hoe kleiner de kans dat je kindje nog gaat draaien. Rond de 36e zwangerschapsweek is de kans dat je kindje nog gaat draaien vrijwel nihil.
De meeste voorkomende houding is de achterhoofdligging. Het hoofdje van je kindje ligt onderin de baarmoeder en de kin op de borst. Dit is de meeste ideale ligging voor de bevalling.
Een andere houding, die minder vaak voorkomt, is de stuitligging. Ongeveer drie procent van de baby’s ligt aan het einde van de zwangerschap in deze houding. Aan een stuitbevalling kleven risico’s, daarom wordt er in veel gevallen geopteerd voor een keizersnede.
Men onderscheidt drie soorten stuitliggingen:
- Een volkomen stuitligging: de baby ligt met de voetjes naar beneden
- Een onvolkomen stuitligging: de baby ligt met de voetjes naar boven
- Een half onvolkomen stuitligging: de baby ligt met een voetje naar boven en een voetje naar beneden.
De voorhoofdligging is een lastige houding voor de bevalling. Je kindje ligt met het voorhoofd naar beneden. Vaak wordt ook bij deze houding gekozen voor een keizersnede. Dit omdat het bekken meestal te klein is voor de omvang van het hoofdje in deze stand.
Weer een andere houding is de aangezichtsligging. Je kindje ligt met zijn gezichtje naar beneden. Vervelend aan deze houding is dat er onvoldoende druk op de baarmoedermond komt, hierdoor komt de ontsluiting niet goed op gang. Ook bij deze ligging wordt vaak voor een keizersnede gekozen.
Bij een kruinligging ligt de kleine met zijn kruin naar beneden. In veel gevallen wordt geopteerd voor een keizersnede.
Tot slot heb je nog de dwarsligging. Deze ligging is zeldzaam. De baby ligt dwars in de baarmoeder, met zijn ruggetje naar beneden. Een keizersnede is hier de enige mogelijkheid.